Verkondiging in de Sint Jansbasiliek, 4/5 oktober 2025
Zevenentwintigste zondag door het jaar[1]
“Vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is…”
Dat vuur is ons gegeven bij de doop, het vormsel, bij je huwelijk en bij de handoplegging van de wijding.
Dat vuur, die geest die ons geschonken is, is een genade, die ons zomaar gegeven wordt, maar het gaat niet buiten ons om. Paulus schrijft dat wij dat vuur niet moeten vergeten, het moet aangewakkerd worden anders dooft het langzaam uit. Dat weet elke gedoopte, gevormde, iedereen die gewijd is of getrouwd. Het vuur van het begin moet je niet vergeten als je doop, wijding of huwelijk al lang geleden is. De lange duur kan dan zijn werk gaan doen, zeker als het onderlinge gesprek verwaarloosd wordt, het gebed op de achtergrond raakt. Dan dreigt het oplaaiende vuur af te zwakken tot een kwijnend vlammetje en dooft de geest, het vuur langzaam uit.
“Bewaar de u toevertrouwde schat met de hulp van de heilige Geest die in u woont.” Die genade, dat vuur, die geest zijn als een schat…die je kunt vergeten of waarin je het geloof verliest. Luister maar naar Habakuk. Deze oudtestamentische profeet vraagt zich af wat zijn toewijding, zijn gebed nog voor zin heeft. Hij wil eindelijk wel een resultaat zien, een verhoring of beloning ontvangen. “Hoelang moet ik nog roepen…Waarom moet ik leven te midden van geweld en verdrukking?” Soms kun je geneigd zijn het bidden op te geven, wanneer je bijvoorbeeld naar jouw aanvoelen een keer niet verhoord bent. Soms kun je geneigd zijn het gesprek met je partner op te geven, omdat hij of zij geeft niet thuis geeft, niet op jou reageert of ontwijkende antwoorden geeft.
Dan ga je met God of jouw naaste alleen nog weinig zeggend om of ga je langs elkaar heen leven.
Het antwoord dat de profeet krijgt is bijzonder: “Schrijf het visoen op, zet het duidelijk op schrift…want dit visioen, – al wacht het de vastgesteld tijd nog af, – hunkert niettemin naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen.”
Ondanks alle harde feiten en mislukkingen leven met een visioen, met een visie, een doel. Sommigen zeggen: ‘als je visie wilt hebben moet je naar de opticien gaan.’ Dat is de houding van het pragmatisme; we doen maar wat om het een beetje leefbaar te houden. We lossen de voor de hand liggende problemen zo goed en zo kwaad als het gaat op, maar vérder kijken we niet.
Dat is jammer, dan wordt het leven schraal, en armetierig, dan verlies je het vuur van Gods genade uit het oog en kabbelt het leven voort. Sommigen worden daar gelaten van of zelfs cynisch.
“Geef ons meer geloof,” vragen de apostelen aan Jezus.
Jezus gaat verder: het geloof is iets kleins, zo klein als een mosterdzaadje. Ons geloof is heel kwetsbaar. De stormen van de tijd, de overweldigende feiten van de wereld: het geweld, de oorlog, de armoede in onze wereld, de enorme problemen rond het klimaat, de migratie, het woningtekort kunnen ons geloof overweldigen en ons ongelovig maken. Dat kleine, kwetsbare geloof van ons kan zo vruchtbaar worden als dat mosterdzaadje dat op wonderlijke wijze kan uitgroeien tot een boom, waarin de vogels kunnen schuilen.
Het geloof, het is een genade, maar het vraagt onderhoud, het moet aangewakkerd worden door onszelf. We kunnen er iets aan doen.
Wij voeden het hier in de kerk door het luisteren naar het Woord, door de genade van de sacramenten. Doen we dit niet dan vervluchtigt en verwaait het zoals een zaadje op de wind.
We voeden het vertrouwen in elkaar, het geloof in je man, je vrouw, je kind door steeds opnieuw in gesprek te gaan, samen op te lopen, naar de ander te luisteren, anders wordt hij of zij een vreemde, met wie je in één huis samenleeft.
Aan het einde van het evangelie komt Jezus dan met die wonderlijke gelijkenis, over die knecht die gewoon zijn dienst verricht en die wanneer hij thuiskomt zijn meester ook nog eens aan tafel moet bedienen en geen bedankje hoeft te verwachten. Een perfect verhaal, dat ons uitnodigt tot vrije mensen te worden, die het vuur van de liefde aanwakkeren door royaal te geven, zichzelf te geven, niet om een beloning, maar omdat jouw zelfgave je innerlijk onmetelijk rijk maakt. “Wij zijn maar gewone knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.” Niet leven voor het applaus of voor de beloning, maar leven uit genade, zomaar te ontvangen, zomaar te geven.
Wat een rijkdom! Amen.
pastoor Nico van der Peet
[1] Habakuk 1, 2-3; 2, 2-4; 2 Timoteüs 1, 6-8.13-14; Lucas 17, 5-10























